‘Buffelen’ ontstond in 2007 en is een initiatief van John Zijderhand al voordat Stichting Buffelen het levenslicht zag. In dat jaar werden twaalf waterbuffels aangeschaft . Vijf waterbuffels werden gefinancierd door vrienden en familie van John, zeven buffels door John zelf. Lopen die buffels in de wei, zal je je misschien afvragen. Meer over Thaise waterbuffels met een Hollands vleugje lees je hier.
Over het leven van een jungle-buffel.
Laat ik mij eerste even voorstellen. Mijn naam is Moon. Ik ben een waterbuffel van het vrouwelijke geslacht. Ik ben acht jaar oud en heb twee prachtige jonge dochters. Waterbuffels staan bekend dat ze sterk zijn en hard kunnen werken. Voor de ploeg bijvoorbeeld, om het land om te ploegen. Mijn baas verbouwd echter geen rijst, dus ben ik al met pensioen. Ik hoef niet te werken. Ik leef vrij in de natuur en kan meestal gaan en staan waar ik wil. Ik leef samen met nog elf andere buffels in een kudde. Wil jij weten wat ik zoal doe en waar ik mijn dagen mee vul? Dan ga ik je dat nu vertellen.
Mijn thuis is het oerwoud. Overal waar ik ga, sta en slaap voel ik me thuis, ik kan tenslotte gaan en staan waar ik wil. Toch heb ik in dat woud ook een echt thuis, een stal om precies te zijn. Ergens op een centrale plek, midden in mijn leefgebied staat een huis op achtentwintig hele dikke palen. Het huis is stevig en oud, al ouder dan vijfendertig jaar. Op twee meter hoogte begint het woongedeelte wat is opgebouwd van dikke planken en bamboe met een dak er boven op van oude golfplaten en grote bladeren. Soms loop ik in het woud en dan word ik door mijn oppassers opgehaald om naar dat huis te gaan. Dan roepen ze hoei en hee naar me en dat ik moet gaan slapen, dan weet ik dat ik naar dat huis moet lopen. Soms ben ik eigenwijs en loop dan de verkeerde kant op of spreek ik met de rest van de kudde af dat we ons opsplitsen en er één groep de verkeerde kant op gaat. Dan moeten die mensen nog harder lopen en luider 'hoei' en 'hee' roepen. Dat is een leuk spelletje met die oppassers Soms mis ik die mensen wel eens en dan ga ik ze zelf een bezoek brengen. Als ik bij het huis ben, slaap ik onder dat huis en mijn oppassers op de dikke planken boven mij. Die oppassers zijn mensen. Het zijn altijd dezelfde mensen. Vaak heb ik een hekel aan, of ben ik schuw voor mensen. Sterker nog, als vreemde mensen naar mijn zin te dicht bij mijn jongste dochter komen, dan kan ik woest worden en zou ik die mensen zomaar een loeiharde kopstoot met mijn hoorns geven. Bij mijn oppassers doe ik dat niet, die zijn altijd lief voor mij en daarom ben ik ook lief voor hen, hoewel zij heel goed weten dat ze met mij altijd voorzichtig moeten zijn. Ik vind het niet erg om naar dat huis te gaan en er te slapen, ik krijg er in het droge seizoen altijd hooi te eten en mijn oppassers verzorgen mijn wonden als ik die heb. Als de avond valt stoken ze een vuurtje waar veel rook uitkomt. Niet omdat ik het koud heb, maar om de vele insecten bij me uit de buurt te houden. Soms slaap ik regelmatig onder dat huis, soms kom ik er weken niet en komen de verzorgers alleen maar in het woud kijken hoe het met mij en mijn kudde-genoten gaat.
Als ik ‘s ochtends wakker geworden ben krijg ik mijn vrijheid weer terug. Vaak al vroeg als het net licht is. Ik hou wel van slapen en luieren maar ik heb een nog veel grotere hobby: schranzen, schrokken en vreten! Het liefst in ongelofelijke hoeveelheden. Soms is de natuur droog en moet ik veel lopen om voedsel te vinden dat ik lekker vind. Daar ben ik dan de hele ochtend zoet mee. Als het droog is, is het ook warm, heel warm zelfs. Midden op de dag is het zo heet dat ik ga badderen. Uren kan ik dan poedelen in de Menghoen rivier en liters water drink ik er op. Ze noemen me niet voor niets waterbuffel. Soms neem ik een modderbad zodat de modder lekker aan mijn vacht opdroogt. Niet omdat mijn huid daar zo fris en gezond van wordt, zoals jullie wel eens doen, maar om het insecten zo moeilijk mogelijk te maken mij te bijten. Als de luiertijd achter de rug is ga ik weer eten. Ik krijg nooit genoeg van eten. Ze mogen me er ‘s nachts zelfs voor wakker maken.
Er is een tijd dat het maanden achtereen veel regent en het oerwoud knallend groen wordt. Dan is er in iedere hoek van het woud wel eten te vinden. In die tijd eet ik zoveel dat ik meer dan honderd kilo zwaarder word. In die regentijd dring ik dieper het oerwoud in en ga hoger de bergen op. Er is dan tenslotte overal water. Heel soms komt er dan een verzorger bij me kijken. Dan weet ik dat die verzorger zich suf heeft lopen zoeken naar mij en mijn kudde. Die verzorger moet wel een goede spoorzoeker zijn. In die tijd zie ik bijna geen mensen en kan ik prima voor mezelf zorgen. Dan komt mijn instinct naar boven en krijg ik weer het gevoel dat ik weet dat ik van de wilde waterbuffel afstam. Ik gedraag me veel alerter en ben een stoere dame in deze natte tijd. Ik moet wel, want een luipaard zou het zomaar op mijn jongste dochter voorzien kunnen hebben.
Ik en andere buffels van onze kudde hebben ook wel eens ruzie. Met elkaar, om de rangorde in de kudde te verdedigen, en met andere waterbuffels. Vaak is dat als wij op een overdadige voedselplek aan het eten zijn en een andere kudde het op ons voedsel voorzien heeft. Dan stijgt mijn testosteronspiegel en ga ik imponeren. Daar ben ik heel goed in. Dreigend gooi ik dan mijn hoofd omhoog zodat mijn nek breder lijkt en mijn hoorns goed zichtbaar zijn. Meestal blijft het alleen bij imponeren maar als ik mijn territorium serieus moet verdedigen wil ik wel eens een potje buffelboksen. Er komen ook wel eens vreemde stieren bij onze kudde kijken, die willen dan ons vrouwen beminnen. Ik maak het wel eens mee dat er twee stieren tegelijk met één van ons de liefde wil bedrijven. Die stieren zijn soms heel stevig om ons aan het knokken. Dat gaat er hard aan toe, maar ik heb gehoord dat jullie mensen daar ook wel eens last van hebben.
Soms, heel soms, heb ik een blanke verzorger die me ophaalt uit het woud en die dan ook wat roept. Hij roept wel 'hoei' en 'hee', maar soms roept hij ook zoiets als ‘naar bed’. Het is verder een aardige jongen, maar ik versta hem niet. Ik ben niet gezegend met een talenknobbel. Ik loop altijd maar naar de stal als dat blanke menspersoon me komt halen. Dan heeft die witte ook een leuke dag, denk ik dan.
Moon ‘Buffalo’